Louis Cauffman en Dick J. van Dijk - Handboek oplossingsgericht werken in het onderwijs

4. De zevenstappendans

De interactie met je klas, groep, collega, medewerker enzovoort kun je vergelijken met het dansen van een tango. Er zijn zeven basisstappen, die je op een haast eindeloze manier kunt combineren. Ze zijn even bruikbaar en inzetbaar voor onderwijs- en opvoed­kundige taken als voor je werk als manager of begeleider van leerlingen, klassen en collega's. Ze helpen om een goede relatie op te bouwen en te on­derhouden, ongeacht de inhoud van het werk. In de realiteit is de enige stap die je het beste als eerste kunt zetten: contact leggen. Welke andere stap daarop volgt, hangt af van de situatie. Ui­teraard is die volgorde nooit puur willekeurig; toch is flexibiliteit het troef­woord. Het procesprotocol dat in de zevenstappendans verborgen zit, is een ordelijke en steeds veranderende manier van samenwerken met je part­ner.

Onderstaande figuur is ook te vinden onder de tab Figuren.

  

 

  

 

Afbeelding 1: de zevenstappendans 

  

Stap 1: contact leggen

Er is geen eenduidig goede manier om te socialiseren en contacten aan te gaan. Kies gewoon voor de dingen die het beste bij jou pas­sen en waar jij je het meest comfortabel bij voelt. Voor de oplossingsgerichte onderwijskracht geldt het adagium een goede werkrelatie is de motor van veran­dering.

 

Stap 2: context verkennen

Omgevingsfactoren bepalen in grote mate hoe we de dingen die we tegenkomen waarnemen. Meer nog, perceptie creëert onze realiteit: we zien wat we geloven en we geloven wat we zien. Als je iemand voor de eerste keer ontmoet, en het gaat over meer dan louter inhoudelijke leerproblemen (en dan nog!), kun je met een aantal vragen helder­heid krijgen over zijn achtergrond.

 

Stap 3: doelen stellen

Eindeloos filosoferen over de oorzaken van hetgeen de ander meemaakt draagt niet noodzakelijk bij tot zijn welbevinden. De ander helpen de juiste doelen te stellen is een van de belangrijkste opdrachten voor de onderwijskracht. Doelen zijn de richtingaanwijzers die de gedachten, emoties en gedragingen de weg wijzen (van de problemen) naar de moge­lijke oplossingen. De belangrijkste vraag die je hier­voor ter beschikking staat is de doelstellingsvraag: ‘Wat moeten we vandaag bespreken, zodat dit gesprek voor jou nuttig zal zijn?'

  

Stap 4: sterke punten markeren en krachtbronnen aanboren

Iedereen staan vermogens ter beschikking die hem helpen zijn problemen op te lossen: van inspanning, motivatie, intelligentie, inzet, kameraadschap, spontaniteit, vergevings­gezindheid tot sociale vaardigheid, veerkracht en allerhande materiële zaken. Jij kunt de ander helpen die route of gebruiks­aanwijzing te (her)ontdekken om van daaruit opnieuw zijn eigen oplossingen te (re)construeren. Door te informeren naar wat er (toch nog) klopt, deugt of goed gaat focus je op het halfvolle glas in plaats van op het halflege en daarmee op zijn krachtbronnen.

Vindplaatsen van krachtbronnen zijn onder meer:

  • Uitzonderingen op het probleem
  • Oplossingen uit een andere context

 

Stap 5: complimenten geven

Schouderklopjes zijn heel betekenisvol. Indien zorgvuldig gekozen (en geuit) focussen ze de ander op die competenties die hem helpen zijn uitdagingen de baas te worden. Als je er zeker van wilt zijn dat je complimenten niet de mist in gaan zullen ze authentiek, gemeend, relevant en op maat moeten zijn.

 

Stap 6: differentiatiemogelijkheden aanreiken

De neiging in zwart-wit te denken maakt dat mensen snel vast komen te zit­ten in een soort ‘of/of-klem'. Door differentiaties aan te reiken, kun je ander helpen zijn werkelijkheidsbeleving te nuanceren. Drie mogelijkheden:

 

     1.  Gezond verstand

Het meest voor de hand ligt dat je de zwart-witdenker op een vriendelijke manier uitnodigt om zijn zorgen te relativeren: ‘Dat meen je niet, zo erg kan het toch niet zijn?' Relativeren is wat anders dan bagatelliseren. dat is uiteraard uit den boze.

 

      2.  Nuanceren


Dan kun je overschakelen op vragen die peilen naar de nuances. Hier­door zal de cliënt zich meer serieus genomen voelen. Je ontvangt nuttige informatie en helpt hem om vanuit een ander  perspectief naar zijn problemen te kijken:

  • Wanneer ging het een klein beetje beter dan nu?
  • Wat was er toen anders?

 

      3.  Schaalvragen

 

Een bijzonder geavanceerde techniek om te differentiëren is het gebruik van tienpuntsschalen.

 

 

0--------------------------------5-----------------------------------10

 

 

Mag ik je eens een vraag stellen? Op een schaal van 0 tot 10, waarbij de 0 staat voor "het ergste moment ooit" en de 10 voor "zo zou ik het willen", waar sta je dan nu?

 

Er zijn tal van toepassings­moge­lijkheden. Gestoeld op de waardering voor willekeurig welke score is de uitdaging kleine stapjes vooruit te entameren.

 

Stap 7: je op de toekomst oriënteren

In het oplossingsgerichte denken is de toekomst belangrijker dan verleden; daarin immers bevinden zich de oplossingen voor eventuele probleemsituaties. Hoe gebruik je de virtuele realiteit van een gewenste toe­komst in de werkelijkheid van vandaag?

 

Toekomstgerichte vragen

De simpelste manier is door vragen te stellen waarmee je de cliënt in staat stelt mogelijke oplossingen uit de toekomst terug te vertalen naar de realiteit van vandaag. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Wat wil je graag anders zien en hoe zul je merken dat zich dat al een beetje voordoet?
  • Wat zullen de eerste tekenen zijn dat je een kleine vooruitgang boekt in de richting van wat je wilt bereiken?

 

De mirakelvraag

Een verrassend effectieve methode om toekomstgerichtheid uit te lokken is bedacht door Steve de Shazer (1988): de mirakelvraag. Door het stellen van de vraag help je de ander op een radicaal andere manier naar zijn probleem te kijken. De essentie van het oplossingsgerichte denken zit er als een hologram in vervat.

 

Het lijkt me duidelijk: je zit met een probleem. Als je straks naar huis gaat, zul je verdergaan met de dingen die je vandaag nog te doen hebt. De dag verstrijkt en de avond valt. Op zeker moment word je moe en zoek je je bed op. Veronderstel nou eens dat er, terwijl je slaapt, een mirakel gebeurt. Daar merk je niets van, want je slaapt als een roos. En in dat mirakel wordt het probleem (waar je zojuist over hebt verteld) voldoende opgelost om er straks geen last meer van te hebben.

  • Hoe zou je merken dat dit mirakel zich heeft voltrokken?
  • Wat zou je anders doen?
  • Zou je op een wat andere manier uit bed komen?
  • Zou je ochtendritueel er anders uitzien?
  • Hoe zou je aan het ontbijt merken?